Menu

We are a design practice and publishing house. We imagine and speculate on past, present and future Funk. Synthesising culture through narratives, places and spaces. We develop stories as strategies for a more equitable and playful city. Catch us designing digital and physical spaces, mixed media storytelling platforms, researching novel design languages and systems that serve the Hood, its people and the sauce we produce. This website is an ongoing attempt to merge our portfolio site, publishing platform and a mapping project into one. And, since we grew up on blogs, we share dope shit by dope people from time to time. Our aim is to become the Wu-Tang Clan of design and publishing, so best to protect your neck.

Letter To The Mayor

Letter To The Mayor

Bij de opening van Letters to the Mayor: Rotterdam op 12 januari 2018 in Het Nieuwe Instituut nodigde burgemeester Ahmed Aboutaleb de 46 architecten uit die een brief schreven om hun ideeën te bundelen in vijf kernvragen voor de lokale overheid. Als eerste aanzet tot reflectie op de teksten werden drie kritische denkers uitgenodigd om over deze 46 brieven na te denken, waaronder Malique Mohamud.

Intro

De lopende band bij de kassa van mijn lokale buurtsuper doet bijzondere dingen. De op een hypnotiserende tempo bewegende dagelijkse boodschappen verraden veel over de demografische en sociaal economische verschuiving van mijn wijk. Nieuwe gezichten met andere eetgewoontes lopen andere routes door de winkel.

Eigen merk wasmiddel, vier croissants voor een euro, drie kilogram kristalsuiker. De band rolt door. Biologische groente, een pak dürüm vellen, groene curry boemboe.

Nu mijn leefomgeving verandert krijgen op het eerste gezicht nietszeggende en routineuze handelingen als de dagelijkse boodschappen een socio-politieke lading. De stadsontwikkeling is neergestreken in Delfshaven. Ook ik moet verhuizen. Met een urgentieverklaring onder mijn arm zoek ik naar een nieuw onderkomen. Afgelopen week bezichtigde ik een gerenoveerd blok van vier woningen waar voorheen een kinderdagverblijf gevestigd zat. Echt bijzonder was het niet. De woning voelt gehaast en met weinig aandacht of creativiteit ontworpen. Naast het goedkoop aanvoelend materiaal waarmee de woning is opgeknapt, is het hoogtepunt toch wel de keuken die pal naast de internet- en tv aansluiting geplaatst is. Dit ontwerp geeft nieuwe betekenis aan de notie van een ‘slimme keuken’.

De zoveelste teleurstelling is af te lezen aan mijn postuur. De woningbouw consulente vraagt me aarzelend wat ik ervan vind. Ik haal mijn schouders op.

In een samenleving waar de markt het voor het zeggen heeft en Rotterdam-wetten de norm zijn is schoonheid en comfort voorbehouden aan zij die het kunnen betalen. De rest moet het doen met ontworpen ongemak. De band rolt door.

Begin

Waar de stad in het verleden een emancipatiemachine was voor velen zien we een tegengestelde beweging. Bewoners van volkswijken dreigen het verdwaalde steentje te worden in de hardloopschoen van professionele verdieners die ongestoord joggen naar een kosmopolitisch walhalla. Compleet met Zuidoost Aziatische keukens, conceptuele kunst en schuldvrije consumptie.

Het ontwerpen en (her)ontwikkelen van socio-economisch verwaarloosde wijken gaat gepaard met een verborgen maar gewelddadig proces van ontkenning en marginalisatie. Want voor wie is herkenning, comfort en schoonheid van de stad en haar publieke ruimte een gegeven? Wiens bestaan wordt in de publieke ruimte geprofileerd en gereguleerd? Als je de grootste politieke partij van de stad moet geloven is dit onderscheid langs etnische lijnen te trekken. Maatschappijcriticus Egbert Martina plaatst in zijn essay The Built Environment and Carcerality deze in- en uitsluitingsmechanismes in een historische context. Hij omschrijft aan de hand van het werk van psychiater en schrijver Franz Fanon hoe de structuren en instituten die de basis vormen voor de moderne wereld het raciale denken uit het koloniale verleden reproduceren in de gebouwde omgeving. Deze reproductie in combinatie met de intrinsiek dwingende zelfs gewelddadige capaciteit van de architectuur creëert een haast permanente opsluiting voor bepaalde stedelingen.

De ultieme bevestiging hiervan is gegoten in namen van straten en bruggen. We zien het terug in de keuzes omtrent historische figuren die wel of niet vereeuwigd worden in standbeelden. Dit (historisch) besef reikt ons tools aan om kritisch te kijken naar de ontstaansgeschiedenis van onze steden, net als de socio-politieke implicatie van culturele diversiteit in diezelfde steden.

Veel Rotterdammers uit voormalige koloniën hebben nooit deel uitgemaakt van de blauwdruk van de stad. Dat de migratiegolf halverwege de afgelopen eeuw naar veelal westerse steden nog steeds culturele en politieke gevolgen heeft op de interactie met de gebouwde omgeving is niet meer dan logisch.

Gemeenschappen uit de Afrikaanse en Midden-Oosterse diaspora die zich hier vestigden brachten andere dynamieken en verhoudingen tussen binnen- en buiten-, privé- en publieke domeinen met zich mee. Zo heeft de buitenruimte in de verhalen van eerste generatie migranten steevast een hoofdrol. Dichters in de binnenplaatsen van Mogadishu, ontmoetingen op de daken van Algiers, en de gezinsuitjes in de parken van Teheran sijpelen bewust of onbewust door in hoe de kinderen van migranten de buitenruimte in cultureel diverse steden benaderen.

Een minder romantisch voorbeeld is het gegeven dat er in het ontwerp van de huizen waar migranten veelal in terecht kwamen enkel uit is gegaan van westerse gezinssamenstellingen. Huishoudens waar grootmoeders in één huis wonen met de kinderen en kleinkinderen zijn de gewoonste zaak in grote delen van de wereld, in tegenstelling tot hoe een traditioneel Hollands gezin zijn huishouden organiseert. Dit sneeuwbaleffect van te kleine huizen en een cultuur van een leven dat zich voor een groot deel in de buitenruimte afspeelt, wordt zichtbaar in de wijk.

Verschillende generaties Nederlanders met roots elders groeiden op in een omgeving waarin mensen uit alle windstreken hun thuis vonden gesegregeerde wijken. Het decor: structureel onder-gefinancierde, onderbiedende en middels politie en cameratoezicht over-beveiligde wijken en buurten. Dit nieuwe schrale betonnen thuis bracht een straatcultuur voort waar naast pijn en miskenning, veerkracht en volharding kenmerkend zijn.

Midden Dit stuk is een reactie op van de ingezonden brieven van architecten aan de burgemeester van Rotterdam. Het lezen van de brieven was erg verhelderend. Ik kreeg een beeld van de sentimenten in het Rotterdamse architectuurlandschap. Ik las over de zorgen, ergernissen, dromen, idealen en passievolle ideeën van architecten die zich bekommeren om hun stad.

Het gros van de inzenders was het erover eens dat de stad meer nodig heeft dan iconische projecten die een lokroep vormen van city marketeers aan toeristen. Ik las een pleidooi voor kwalitatief hoogwaardig ontwerp van scholen en buurthuizen. Ik leerde over de grote behoefte onder architecten voor een stadsbouwmeester in Rotterdam. Iemand die de partijen overstijgt, bewapend met een heldere stedenbouwkundige visie het gebrek aan samenhang in het stedelijk weefsel te lijf gaat.

De bijdrage van Arna Mačkić van Studio LA over de sterfelijke stad raakte mij persoonlijk. Wij delen een oorlogsverleden in onze landen van herkomst. Zij stelt dat de pijn van het bombardement van 1940 de bewoners van deze stad met honderden dunne draadjes verbindt met de bewoners van andere verwoeste steden. Je kunnen identificeren met de pijn van de ander biedt handvatten om het heden en verleden, hier en elders te verweven met het verhaal van de stad. Juist nu wij als samenleving op zoek zijn naar verhalen en perspectieven van gemeenschappelijkheid kan (gedeelde) pijn een helende werking hebben. De politiek van traumaverwerking kent echter zoals het stadmaken beperkende vanzelfsprekendheden.

Toenemende sociale tegenstellingen in onze samenleving was eveneens een terugkerend thema in de brieven. Wat hieraan ten grondslag ligt of wat de betekenis hiervan is las ik op Arna Mačkić’s brief na niet of nauwelijks. Dit zegt een hoop over de waarde van geleefde ervaringen.

Publieke ruimtes die ontworpen zijn vanuit meerstemmigheid helpen ons om de gevoeligheden van een gedeeld verleden en de mogelijkheden van een gezamenlijke toekomst te zien. Een belangrijke vraag die hierbij opspeelt: hoe gangbaar zijn geluiden als die van Martina en Mačkić aan de tekentafels van de stad? Juist nu kunnen architecten, projectontwikkelaars, stedenbouwkundigen en beleidsmakers een rol van betekenis spelen door zichzelf en de eigen positie te bevragen.

Het is een gegeven dat ik in een post-koloniale kapitalistische samenleving mijn verleden en heden niet weerspiegeld zie in mainstream wit Nederland. Dit zal dan ook één van de redenen zijn waarom ik gevraagd ben dit stuk te schrijven. Ik plaats daarom vraagtekens bij de keuze om alleen praktiserende architecten op te roepen open brieven in te zenden. De complexiteit van een stad waar meer dan 170 nationaliteiten leven vraagt om meer inzichten dan enkel die van professionals wiens geleefde ervaringen geen weerspiegeling is van de stad. Maar wat dan wel?

Einde

De groepstentoonstelling BLUEPRINT: Whose urban appropriation is this? van cultureel platform Metro54 gaf in 2017 een inkijk in de potentie van straatcultuur als methodiek voor stedelijke ontwikkeling. Als stem van de stemloze geven counter cultures gehoor aan de behoefte aan identificatie, representatie en zelfactualisatie. De complexe relatie tussen de gebouwde omgeving en straatcultuur biedt inzichten die van onschatbare waarde kunnen zijn voor de toekomst van deze stad.

Er zit namelijk een futuristische potentie in de veelheid van de bewoners die geen deel uit maakten van de initiële blauwdruk van de stad. Een vermogen om de erfenis van vierhonderd jaar kolonialisme om te zetten in meer dan economisch gewin voor de hogere klasse. Deze potentie is te vinden in de lagen van de samenleving waar beleidsmakers en handhavers enkel te bewaken dreiging en verval zien. Door een influx van creatieven en andere progressieven wordt voorbijgegaan aan de ritmes en kwaliteiten van de buurt. Zij zien de romantiek van op te poetsen rafelranden, maar negeren de identiteit van de wijk.

Er ligt een poëtische rechtvaardigheid verscholen in het besef dat de gemeenschappen en culturen in ‘achterstandswijken’ meer zijn dan het assortiment in de schappen van city marketeers. Meer dan tot zomercarnaval, Roti of hangjongeren te reduceren gimmicks. Multiculturele volkswijken hebben een intrinsieke veerkracht en vindingrijkheid die het trauma van migratie omzet tot onmiskenbare schoonheid. Langzaam maar zeker komt de buurt tot bloei in de aspiraties en dromen van een generatie wiens hybride identiteit hen in staat stelt vertaalslagen te maken tussen onoverbrugbare werelden.

Ik zie zelfredzaamheid die zich vertaalt in ondernemerschap. Hoe tradities en immaterieel erfgoed de basis vormen voor deze ondernemingen. Ik zie informele leergemeenschappen die door de democratisering van creatieve productie en distributie de muziekindustrie, modewereld, zelfs de media voor onze ogen herschrijven. Het zijn kunstenaars, ontwerpers, ondernemers, straathandelaren, curatoren, cultureel antropologen, mediamakers en nog veel meer.

De straat wacht niet op erkenning van de dominante cultuur. Hier ontsnapt men in een digitaliteit aan de etnische profileringen van de gebouwde omgeving. Dit is Funk op digitale anabolen. Dit is DIY hacking van het DNA van de stad. Als straatcultuur en haar poëten de bastaardkinderen zijn van een kapitalistische wereld, dan samplen zij die mentaliteit en wordt het maken van knaken tot kunst verheven.

Voor mij blijft stedelijke ontwikkeling een wrange, maar hoopvolle realiteit waarin ik mijn weg probeer te vinden tussen onvrijwillige verhuisdozen, politiek bewustzijn en welwillende professionals uit de monocultuur. De belangrijkste vraag: hoe formuleren we een ontwerpopgave voor een inclusieve stad waarin non-dominante perspectieven op stedelijke ontwikkeling aan de basis staan?

De in een zwarte pak gestoken beveiliger van de buurtsuper waakt nog steeds met zijn strenge blik en portofoon over de goede orde der consumptiepatronen. Zijn licht metalen beveiligers pin glimt niet zoals toen. Onregelmatige werkuren en stijgende vaste lasten leggen een druk op zijn beleving van de stad. Het geeft hem inner city blues. Oftewel: betonnen znoon*.

De band rolt door.

De waarde en kwetsbaarheid van de creatieve sector werd al in de brief van Zus Architecten aan de burgemeester bepleit. In dit schrijven benadruk ik als artistiek leider van Concrete Blossom de waarde van het kapitaal in multiculturele volkswijken. Nu de multiculturele samenleving tot wasdom komt is het de vraag of dit belang ook als zodanig herkend wordt door beleidmakend Rotterdam.

*Znoon in Marokaans-Nederlandse straattaal betekend “stress”.

over Malique Mohamud Malique Mohamud is een schrijver, regisseur, performer en programmamaker wiens interesse voor stedelijkheid in relatie tot straatcultuur in zijn jongere jaren ontwikkeld raakte door cassettebandjes van Wu-Tang, Tupac en Outkast uit zijn broers slaapkamer te verduisteren. Deze zoon van een Somalische dichter en een generaal is een voorvechter van en zoekt betekenis in culturele productie vanuit een Afro-diasporische lens. Autonomie, subversiviteit en (scheve) machtsrelaties zijn terugkerende thema’s in zijn werk. Word on the street is dat hij de beste tosties maakt aan de noordoever van de Maas en dat hij tot op de dag van vandaag nog steeds een beetje verliefd is op Lauryn Hill. Momenteel onderzoekt deze creatieve alleskunner met het platform Concrete Blossom, waarvan hij de oprichter is, hoe de transformatieve kwaliteiten van straatcultuur kunnen bijdragen aan een inclusieve samenleving.Klinkt mooi he? (Maar let’s keep it real; Malique heeft deze tekst zelf geschreven.)

More interesting stuff